les 1
les 2
les 3
les 4
les 5
Toets
3
oefeningen
|
Elke noot op de
notenbalk heeft zijn eigen naam. Zo weet de muzikant welke noot
hij moet spelen of zingen. De eerste 7 letters van het alfabet (A, B, C,
D, E, F, G) zijn
de letters die gebruikt worden voor de notennamen. Na de G komt
de A.
Je weet al dat de
notenbalk vijf lijnen heeft en dat er noten door een lijn
staan of tussen de lijnen.
Alle noten hebben een vaste plek op de notenbalk.
Die vaste plek geeft de naam aan de noot.
OPDRACHT
3: Ga met je muis over de noten heen en beantwoord de
vragen |
 |
Hoeveel
verschillende letters worden gebruikt voor de notennamen ? |
 |
Welke
letters worden gebruikt voor de namen van de lijnnoten
? |
 |
Kijk
naar de 4 tussennoten (van beneden naar boven). Welk
Engels woord zie je ? |
 |
Welke
notennamen komen 2x voor ? |
 |
Op
welke lijn begint de krul van de vioolsleutel ? |
 |
Op
welke lijn staat de noot g ? |
 |
Welke
noot komt er na de g ? |
 |
|