Onder weekdieren verstaan we tweekleppige (schelpdieren), slakken en inktvissen
Van alle weekdieren zijn de inktvissen het hoogst ontwikkeld. Dat zij nauw verwant zijn aan mossels en slakken is
op het eerste gezicht niet meteen duidelijk. Zij komen echter voort uit een gemeenschappelijke voorouder. Daarna
hebben zij zich allemaal op hun eigen manier verder ontwikkeld.
In tegenstelling tot de inktvissen en de slakken zijn de schelpdieren bijna koploos. Alleen de mondopening is
overgebleven. De uitwendige schelp dient ter verdediging tegen vijanden. Er zijn plaatsgebonden schelpen zoals
oesters, die hun leven lang op één plaats vastzitten.
Maar er zijn ook schelpen die zich wel kunnen verplaatsen. In de tropen bestaan er zelfs schelpen, die in
geval van een gevaarlijke situatie er snel vandoor zwemmen door middel van het snel open en dichtslaan van hun
schelp. En op die manier snel een kleine afstand kunnen afleggen.
Slakken hebben, in tegenstelling tot de tweekleppigen, maar één of zelfs helemaal geen schelp. Indien hij er
wel één heeft, is deze spiraalvormig opgerold. Slakken kunnen zich wel voortbewegen zij het in een (de naam zegt
het al) slakkengang.
De inktvissen of koppotigen hebben een heel krachtig voortbewegingsapparaat en een sterk ontwikkeld zenuwstelsel.
Van hun schelp is alleen nog maar een inwendig platte schijf overgebleven, die dienst doet als steunskelet.
En bij de octopus (achtarmige) is de schelp helemaal verdwenen.
- Gespecialiseerde sites op het gebied van weekdieren
|